Doelbewust oefenen werkt, maar niet altijd
Dat deliberate practice, gefocust trainen, succes brengt, is wetenschappelijk aangetoond. De theorie van het doelbewust oefenen van de Zweeds-Amerikaanse psycholoog Anders Ericsson stelt zelfs dat wilskrachtige mensen die zichzelf doelen stellen, en een helder stappenplan volgen, vanzelf de top bereiken. De Zweeds-Amerikaanse psycholoog berekende een vaste doorlooptijd voor het halen van de top van vioolspelen tot voetbal: tienduizend uur doelbewust oefenen: of deliberate practice zoals de wetenschappelijk meest gebruike benaming luidt.
Wat is doelbewust oefenen?
De op 17 juni 2020 overleden Zweeds-Amerikaanse psycholoog Anders Ericsson besteedde zijn werkzame leven aan onderzoek naar deliberate practice. Volgens zijn theorie is deze manier van oefenen nodig om ergens beter in te worden.
Deliberate practice verwijst naar een doelbewuste, specifieke en gestructureerde manier van oefenen waaraan duidelijke doelen worden gesteld en waarbij de leerling heldere feedback krijgt van iemand met verstand van zaken, bijvoorbeeld door fouten te corrigeren. Herhaling van een bepaalde vaardigheid om er beter in te worden is ook een cruciaal onderdeel van deze manier van oefenen. Oefeningen moeten verder moeilijk en uitdagend zijn, net iets moeilijker dan de beoefenaar aankan.
Doelbewust oefenen is niet genoeg en niet altijd nodig
De stelregel dat tienduizend uur doelbewust oefenen nodig of voldoende om de top te halen is intussen onderuit gehaald. Om de top te halen hebben teamsporters vaak aan vijfduizend uur training genoeg. Concertpianisten komen al gauw aan de vijfentwintigduizend oefenuren. Problematischer nog is het onmiskenbare feit dat drommen doordouwers wel tienduizend uur oefenen, maar bij lange na de top niet halen.
Aanleg speelt ook een belangrijke rol
Naast volle overgave hebben sporters aanleg nodig. De wereldberoemde oud-tennisser Björn Borg trainde hard, maar hij kreeg via zijn vader ook de genen mee van een toptafeltennisser. En zonder West-Afrikaanse genen had Usain Bolt geen gouden olympische medailles gewonnen. Zo zijn er talloze voorbeelden. Ook Ericsson erkende in de laatste fase van zijn leven dat talent naast hard werken voor topsporters belangrijk is. Zo hebben de beroemde psycholoog en zijn critici een middenweg gevonden.
In sport is meer nodig dan doelgericht oefenen
Maar de theorie van Anders Ericsson wringt op een ander, belangrijker punt: het hele concept van deliberate practice. Er valt namelijk wel wat af te dingen op Ericssons stelling dat eindeloze herhaling met een specifiek doel voor ogen ’s werelds beste trainingsmethodiek is. Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat doelbewust oefenen bijdraagt aan een superieure sportbeheersing, maar ook dat een scala aan andere trainingsvormen – speelser, zonder vooropgesteld doel – minstens even belangrijk is.
Borg pleit voor experimenteren in plaats van deliberate practice
De succesverhalen van topsporters bewijzen dat. Borg bijvoorbeeld pleit voor een andere manier van leren dan het plannen en stap voor stap doorzetten dat we kennen van Ericsson en dat in biografieën zo vaak wordt benadrukt. ‘Houd je niet te veel bezig met de rigide regels van de tennisleer,’ luidt zijn advies. ‘Experimenteer en probeer te ontdekken welke technieken het best passen bij jouw spelletje.’ Met die goede raad kan iedereen die leert, elke sporter en elke coach van welk niveau dan ook zijn voordeel doen. Het is ook een goede raad om in het achterhoofd te houden bij het lezen van de tips op deze website over golf, tennis en andere sporten.
Dennis Bergkamp leerde spelenderwijs
En laten we eens kijken naar de manier waarop oud-voetballer Dennis Bergkamp oefende. Als jochie trapte hij balletjes tegen een muurtje onder het raam van zijn slaapkamer aan de Amsterdamse James Rosskade, dag na dag, jarenlang: ‘De meeste tijd was ik alleen en stond ik de bal gewoon tegen de muur te trappen,’ vertelt Bergkamp in zijn biografie. ‘Ik keek hoe hij stuiterde, hoe hij terugkwam van de muur, gewoon het balletje controleren. Ik vond dat zo interessant. Verschillende manieren uitproberen. Eerst de ene voet, dan de andere. Op zoek naar nieuwe dingen: de binnenkant van de voet, de buitenkant van de voet, op je schoenveters. Je experimenteert spelenderwijs met de mogelijkheden, bijvoorbeeld met de manier waarop de bal stuit.’
Intensief oefenen hoeft niet altijd doelbewust
Bergkamp maakte veel uren. Hij oefende intensief, zoals het volgens Anders Ericsson zou moeten, maar oefende hij ook met heldere doelen voor ogen? Door eindeloze herhaling? Met een coach die feedback gaf? Daar is geen sprake van. In het eerste hoofdstuk van dit boek plaatste ik al kanttekeningen bij Ericssons theorie van het doelbewuste oefenen en wees ik op het belang van een speelse aanpak. Bergkamps beschrijving past mooi bij de constraints-led approach van Karl Newell. Leren en oefenen als het aftasten van een landschap van bewegingsmogelijkheden, het verkennen van de mogelijkheden, het spel met de mogelijkheden. Bergkamp leerde door te spelen en te ontdekken, en de wetenschap heeft aangetoond dat ook minder begaafde sporters baat hebben bij die aanpak.
Expliciete instructie kan schadelijk zijn
Volgens de theorie van het doelbewust oefenen is expliciete feedback heel belangrijk. Coaches of trainers leggen uit hoe het moet en corrigeren de fouten. Toch heeft wetenschappelijk onderzoek naar impliciet leren aangetoond dat deze manier van oefenen evengoed schadelijk kan zijn. Instructies en aanwijzingen kunnen een negatieve invloed hebben op het leerproces. Een oplossing hiervoor is leren met een externe focus.
Wedstrijdjes zijn soms beter dan deliberate practice
Techniek in de sport moet functioneel moet zijn: het is een middel om het spelletje te spelen. Dat uitgangspunt vloeit voort uit de methode Teaching Games for Understanding, die de voormalige gymleraren David Bunker en Rod Thorpe ontwikkelden. Daarom verdient het oefenen vanuit wedstrijdsituaties de voorkeur, maar dat wil niet zeggen dat elke oefening in elke sport hieruit voortkomt.
Deliberate practice is intens
De meest realistische manier om een zwakke volley te verbeteren, is wachten tot een speler hem moet maken op matchpunt tegen in de finale van Wimbledon. Van zo’n situatie leert een speler veel – de vermoeidheid en spanning zijn in een training moeilijk na te bootsen – maar het kan lang duren voordat hij weer een vergelijkbare bal moet slaan. Zo leert hij het nooit, schreef Anders Ericsson terecht in een van zijn vele pleidooien voor doelbewust oefenen.
Een coach die doelbewust oefent zal zijn pupil vragen om aan het net te gaan staan en eenvoudige volleys te spelen totdat hij die beheerst. Daarna voert hij de moeilijkheidsgraad een stapje op, dan nog een stapje en uiteindelijk mag de leerling de volleys weer in echte rally’s trainen. In een van zijn boeken over doelbewust oefenen schrijft Ericsson: ‘Het is niet moeilijk om in te zien dat een paar uur van deze training de volleys van een speler meer zal verbeteren dan tientallen of honderden uren tennissen tegen andere amateurs.’
Maar deliberate practice is niet altijd effectief
Ericsson heeft gelijk, maar de coach zal in dit geval goed moeten opletten dat hij de vaardigheid van het volleyen traint en niet de droge techniek. Zoals we hierboven hebben gezien, heeft het oefenen van een tennisslag zonder bal weinig zin en zelfs als de trainer met ballen gaat werken, kan het realiteitsgehalte van een oefening in het gedrang komen. Qua intensiteit is het wellicht interessant om een speler honderd forehand-volleys te laten spelen, maar als hij of zij de keuze tussen backhand of forehand niet hoeft te maken, dan zal deze oefening niet zo nuttig meer zijn. Zelfs als de coach de ballen onvoorspelbaar probeert aan te geven, is dat slechts een benadering van de echte wedstrijdsituatie.
Realiteit en intensiteit zijn beide belangrijk
Elke volley die een speler maakt, vindt plaats in een specifieke setting. Wellicht is een speler moe of staat hij onder spanning. Het trainen van een uit de realiteit losgezongen techniek is dan van weinig waarde. Coaches moeten op zoek naar oefeningen die de beslissingsmomenten van reële wedstrijdsituaties benaderen, maar toch ook intens zijn, zodat de vaardigheid veelvuldig aan bod komt en niet een van de realiteit losgezongen techniek. De beste oefeningen koppelen een hoog realiteitsgehalte aan de hoge intensiteit van deliberate practice. Een oefening die heel intens is met veel herhalingen kan haar waarde hebben, ook al is een echte wedstrijdsituatie er niet direct in herkenbaar. Van spelen met een balletje op de keukenmat worden spelers beter, de bal rolt toch telkens iets anders, maar als zij werkelijk stappen willen maken in hun ontwikkeling, dan is toch echt de tegenstander nodig.
